“De kei van Tijnje” is jarenlang een vertrouwd beeld geweest in het dorp. Jarenlang heeft hij voor de woning gestaan van Gerrit Roorda. Deze woning, die de naam ‘Blier Herne” had stond in de directe nabijheid van “De Grutte Tynje”. Aan de steen is een hele geschiedenis verbonden. Gerrit Roorda vertelde daar zelf het volgende over: “Als jongens fietsten wij veel langs de Lukster Heawei. In één van de landerijen was het dan net of er een koe altijd op dezelfde plaats stond. Toen wij ons daarover begonnen te interesseren bleek het een enorme zwerfkei te zijn, afkomstig uit Noorwegen, met een gewicht van rond de 15 ton”. Toen het in de dertiger jaren van de vorige eeuw een slappe tijd was, zo ook in het aannemersbedrijf van Gerrit Roorda, kwam het gesprek weer op die kei. “Wij hadden die jaren weinig te doen en toen kwam het idee om die steen er weg te halen. Gewoon om wat onderhanden te hebben. De mannen voelden er wel iets voor. Samen gingen we naar de betreffende boer toe in wiens land de kei lag. Dat was de heer Jelsma. Op onze vraag of wij de kei mochten hebben antwoordde hij: ‘Je mag hem wel hebben, je krijgt hem toch niet weg’. Dit laatste betekende voor ons een extra uitnodiging om het toch te doen. We begonnen met het vrijgraven van de steen, een karwei dat niet zo maar geklaard was, aangezien de kuil die gegraven werd ’s-nachts weer onder water liep en dus elke dag eerst weer leeggehaald moest worden. Tenslotte kregen we met behulp van vijzels en dommekrachten de kolos uit het gat weg. Bij een aannemer die in de buurt bezig was werd een praam geleend want het mocht natuurlijk niets kosten. Over een afstand van 50 meter werd de kei naar de praam toegerold. De praam was van te voeren al volgestouwd met spoorbielzen omdat we vreesden dat de kei anders door het schip heen zou zakken. Met enorme moeite kregen we de kei op de praam. Eénmaal op de praam begon hij echter te rollen en belandde tussen wal en schip. Door het enorme gewicht drukte te stenen kolos de praam ook onder water, die direct naar de bodem zonk”. Geheel ontmoedigd was Gerrit Roorda. Hij toog naar de polderopzichter in Beets om te vragen of er ook damhout was om een gedeelte van de wijk af te dammen en droog te leggen om zo de kei er weer weg te krijgen. Die man raadde hem aan een takel te gebruiken. Uiteindelijk werd een takel gehaald uit Leeuwarden, die 12 ton kon trekken. Dit was te weinig, maar men besloot het toch maar te wagen. De takel werd gehuurd voor 10 gulden. “Wij zijn toen begonnen met een gat te graven bij de praam, waarbij wij het geluk hadden op een velsplaat (een hard stuk grond) te stuiten. Hierop zetten wij een paal van 30 bij 30 cm en met en lengte van 5 meter. Met behulp van deze paal en takel begonnen we te hijsen. We takelden en takelden, maar er gebeurde niets met de steen. De paal bleek als een echte heipaal de grond in te gaan. We lieten een grote ijzeren plaat aanrukken, die onder de takel werd geplaatst. Hiermee lukte het de kei op de praam te krijgen”. Voordat hij echter op die praam lag braken de kettingen nog, waarna speciale trossen uit Leeuwarden moesten komen. Men was toen al enkele weken met het karwei bezig. Omdat de praam met het enorme gewicht nogal diep in het water lag was men bang dat deze over de drempel van de sluis, waar men door moest, zou schuren. Speciaal om dit te voorkomen werd de waterstand in de polder met 10 centimeter verhoogd. Zonder ongelukken kwam men met de praam bij het huis van Gerrit Roorda aan, waar inmiddels een fundering voor de kei was gelegd van een vierkante meter. Drie dagen had men nog werk om de kei op z’n plaats te krijgen. Daar heeft hij jarenlang gelegen, steeds meer bekend wordend als de kei van Tijnje. In september 1951 is de kei van Tijnje verplaatst naar het Rode Klif onder Warns, waar jaarlijks de slag bij Warns (1345) herdacht wordt. Op de kei staat het opschrift “Leaver dea as slaef”.
Gerrit Roorda schreef in november 1937 het volgende liedje over “De kei van Tijnje”
Wijze: “Die mooie molen”
Voor vijfmaal honderdduizend jaar
Woond’ aan d’Oostzee een man
Bezitter van een groote steen
Hij dacht: “Wat heb ‘k er an”
Een gletscher moest naar Luxterhoek
Dien gaf hij ’t steentje mee
Maar vrouwlief, die van ’t ding veel hield
Zij huilde ach en wee:
Refrein:
Dag lieve keisteen, dag beste keisteen
Met groote droefheid, zie ik je henen gaan
Dag lieve keisteen, dag beste keisteen
Ach, waarom ga jij nu toch van mij vandaan
De kolos kwam in Jelsma’s land
En deed daar goed noch kwaad
Wat heeft een boer nu aan een steen
Als er geen gras op staat
Dus haalde hij een Tynjenees
Die ’t dingetje opgroef
Toen hij de kei vervoeren zou
Zong Luxterhoek zeer droef:
Refrein
Maar ’t ging niet altijd voor den wind
‘t vervoeren van den steen
Die had in Luxterhoek z’n thuis
Wou niet naar Tynje heen
Dus sprong hij lenig van de bok
Verschool zich in het nat
Vriend Roorda met een traan in ’t oog
Zong: “Ach daar gaat mijn schat!”
Refrein
Hij ligt nu op Blier Herne’s heem
Het was een heel karwei
Nu meent men: “Niet een particulier,
Maar aan het dorp die steen!”
Zegt Roorda met z’n goeie hart:
“Hier, Tynje neem den steen”
Dan huilt zijn vrouwtje droef te moe:
“Mijn zuurkoolpers gaat heen …”
Refrein
Gerrit Roorda schreef in november 1937 het volgende liedje over “De kei van Tijnje”
Wijze: “Die mooie molen”
Voor vijfmaal honderdduizend jaar
Woond’ aan d’Oostzee een man
Bezitter van een groote steen
Hij dacht: “Wat heb ‘k er an”
Een gletscher moest naar Luxterhoek
Dien gaf hij ’t steentje mee
Maar vrouwlief, die van ’t ding veel hield
Zij huilde ach en wee:
Refrein:
Dag lieve keisteen, dag beste keisteen
Met groote droefheid, zie ik je henen gaan
Dag lieve keisteen, dag beste keisteen
Ach, waarom ga jij nu toch van mij vandaan
De kolos kwam in Jelsma’s land
En deed daar goed noch kwaad
Wat heeft een boer nu aan een steen
Als er geen gras op staat
Dus haalde hij een Tynjenees
Die ’t dingetje opgroef
Toen hij de kei vervoeren zou
Zong Luxterhoek zeer droef:
Refrein
Maar ’t ging niet altijd voor den wind
‘t vervoeren van den steen
Die had in Luxterhoek z’n thuis
Wou niet naar Tynje heen
Dus sprong hij lenig van de bok
Verschool zich in het nat
Vriend Roorda met een traan in ’t oog
Zong: “Ach daar gaat mijn schat!”
Refrein
Hij ligt nu op Blier Herne’s heem
Het was een heel karwei
Nu meent men: “Niet een particulier,
Maar aan het dorp die steen!”
Zegt Roorda met z’n goeie hart:
“Hier, Tynje neem den steen”
Dan huilt zijn vrouwtje droef te moe:
“Mijn zuurkoolpers gaat heen …”
Refrein